25 april 2018

Uitsluiting AOW’ers transitievergoeding geen leeftijdsdiscriminatie

Aan het Hof van justitie van de EU is een aantal malen de vraag voorgelegd of de pensioengerechtigde werknemer het recht op een ontslagvergoeding, waar andere werknemers wel recht op hebben, mag worden ontzegd. De procedures bij het Hof kennen een wisselende uitkomst. De Nederlandse wet geeft de AOW’er of pensioengerechtigde geen recht op de transitievergoeding. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wwz was al de vraag gesteld of dit niet in strijd is met de gelijke behandelingswetgeving, maar deze vraag werd door de regeling ontkennend beantwoord. Een case en het oordeel van de Hoge Raad.


De case
Een werknemer in dienst van het Diakonessenhuis in Utrecht wenste zich bij hetgeen hierboven beschreven niet neer te leggen. Zijn arbeidsovereenkomst eindigde in 2016 op grond van de Cao Ziekenhuizen wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hij ontving daarbij geen transitievergoeding. De werknemer start hierom een procedure bij de kantonrechter te Utrecht. Hij voert aan dat de bepaling in artikel 7:673 lid 7 sub b BW, die de AOW- en/of pensioengerechtigde uitsluit van de transitievergoeding, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De werknemer vraagt hierbij de rechtbank de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen. Ook verzoekt hij een transitievergoeding ter hoogte van € 48.216 bruto. De Hoge Raad deed op 20 april 2018 uitspraak in deze zaak.

In dit blog informeren de advocaten en juristen van AWVN u geregeld over actuele arbeidsrechtelijke ontwikkelingen.

De Hoge Raad
In deze prejudiciële procedure is de vraag aan de orde of de regel van art. 7:673 lid 7, sub b BW verboden discriminatie oplevert in de zin van de Europese Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. Volgens art. 2 lid 1 Richtlijn moet onder het beginsel van gelijke behandeling worden verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in art. 1 Richtlijn genoemde gronden (waaronder leeftijd). Als er geen recht op een transitievergoeding bestaat als een werknemer wordt ontslagen in verband met of na het bereiken van de AOW-leeftijd is er sprake van een direct op leeftijd gegrond verschil in behandeling, en dus van directe discriminatie zoals bedoeld in de Richtlijn.

Volgens art. 6 lid 1 Richtlijn vormen verschillen in behandeling op grond van leeftijd echter geen (verboden) discriminatie indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De lidstaten beschikken hierbij over een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de doelstellingen van sociaal en werkgelegenheidsbeleid die zij specifiek willen nastreven, maar ook bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt.

Is er sprake van een legitiem doel?
Uit de wetsgeschiedenis van de Wwz moet worden afgeleid dat de transitievergoeding bedoeld is voor werknemers die zijn aangewezen op het verrichten van arbeid om in hun levensonderhoud te voorzien. De transitievergoeding compenseert zo (in zekere mate) het wegvallen van het voor zijn levensonderhoud benodigde inkomen uit arbeid. De verplichting om een transitievergoeding te betalen, wordt gezien als een invulling van de zorgplicht die de werkgever heeft ten opzichte van een werknemer die wordt ontslagen of van wie het tijdelijke contract niet wordt verlengd. Deze zorgplicht strekt zich volgens de regering niet uit tot gevallen waarin de werknemer wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in beginsel niet langer voor het voorzien in zijn inkomen is aangewezen op het verrichten van arbeid.

De uitsluiting van een transitievergoeding voor werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt, heeft tot doel te voorkomen dat personen die in de regel niet langer zijn aangewezen op het verrichten van arbeid om in hun levensonderhoud te voorzien, toch recht hebben op een transitievergoeding. Mede tegen de achtergrond van het algemene doel van de Wwz het ontslag voor werkgevers minder kostbaar te maken, moet dit doel legitiem worden geacht in de zin van art. 6 lid 1 Richtlijn.

Zijn de middelen passend en noodzakelijk?
De uitsluiting berust op een bewuste keuze van de wetgever, die ten aanzien van werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid een ruime beoordelingsvrijheid heeft, en maakt onderdeel uit van het stelsel van het nieuwe ontslagrecht als geheel. De wetgever heeft bij de totstandkoming van dit stelsel de belangen van de diverse te onderscheiden groepen (werkgevers, oudere werknemers, jongere werknemers) tegen elkaar afgewogen. De uitkomst daarvan is dat een arbeidsovereenkomst zonder inhoudelijke toets en zonder kosten voor de werkgever moet kunnen eindigen op het moment dat de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt. Daarbij is van belang dat deze werknemer, ter compensatie van het wegvallen van zijn inkomen uit arbeid, in het algemeen aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, die in voorkomend geval wordt aangevuld met een in dienstverband opgebouwde pensioenuitkering.

Dat sommige werknemers geen volledige AOW-uitkering hebben opgebouwd, betekent niet dat op de legitieme belangen van deze werknemers op excessieve wijze inbreuk wordt gemaakt. De aanspraak op en de hoogte van de AOW-uitkering houden geen verband met het verricht hebben van arbeid (al dan niet in dienstverband). Voor werknemers die geen volledige AOW-uitkering hebben opgebouwd, geldt dat zij, onder voorwaarden, een beroep kunnen doen op de vangnetvoorziening van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (zie art. 47a Participatiewet). Gelet op de beoordelingsvrijheid van de wetgever en de door hem afgewogen belangen van de diverse betrokkenen kan niet worden gezegd dat de legitieme belangen van werknemers die bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst de AOW-leeftijd hebben bereikt, buitensporig worden aangetast doordat zij zijn uitgesloten van het recht op een transitievergoeding.

Het oordeel van de Hoge Raad
Gelet op het voorgaande oordeelt de Hoge Raad dat de in art. 7:673 lid 7, aanhef en onder b, BW opgenomen bepaling dat de transitievergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst geschiedt in verband met of na het bereiken door de werknemer van de AOW-leeftijd, niet in strijd is met Richtlijn 2000/78/EG. De vraag of werknemers met een pensioenleeftijd die vóór de AOW-leeftijd ligt van de transitievergoeding mogen worden uitgesloten, kan door de Hoge Raad niet worden beantwoord. Dit omdat dit in de onderhavige casus niet aan de orde was.

Tekst Marco Veenstra, 25/4/2018

Deel dit artikel via: Deel dit artikel via Whatsapp Deel dit artikel via Twitter Deel dit artikel via Facebook Deel dit artikel via Linkedin Deel dit artikel via Mail
aanmelden