Het wetsvoorstel was in maart 2021 ingediend, en voorzag in een wijziging van de Wet flexibel werken. Hierdoor zou een werkgever een verzoek van een werknemer tot aanpassing van de werkplek alleen nog maar kunnen afwijzen op basis van de maatstaf van redelijkheid en billijkheid. Het wetsvoorstel zou gelden voor werknemers en werkgevers in organisaties met 10 of meer medewerkers. De werknemer kon bij een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats alleen kiezen tussen (meer) werken vanaf het adres dat bij de werkgever staat geregistreerd als z’n woonadres, of (meer) werken vanaf de werklocatie van de werkgever.
Een deel van de Eerste Kamer liet tijdens het debat weten te twijfelen aan nut en noodzaak van het wetsvoorstel. De fracties van GroenLinks-PvdA, D66, CDA, Volt, SP, PvdD, OPNL en CU stemden voor het wetsvoorstel, die van SGP, JA21, FVD, PVV, VVD, BBB en 50PLUS stemden tegen. Eerder, op 5 juli 2022, was de Tweede Kamer nog met een grote meerderheid akkoord gegaan.
AWVN was oorspronkelijk geen voorstander van het wetsvoorstel. Maar toen het werd aangepast op advies van de SER, was er voldoende balans ontstaan. De wet zou vooral een stok achter de deur zijn geweest om ervoor te zorgen dat de wens van werknemers om de plek van werk aan te kunnen passen en het belang van de werkgever om dat wel/niet toe te wijzen, met elkaar in evenwicht zijn.
Nu de wet er niet komt, zal dat vermoedelijk niet veel implicaties hebben, want in veruit de meeste gevallen komen werkgever en werknemer er samen uit.
Grensarbeid en hybride werken
De Eerste Kamer heeft op 26 september de motie Van der Goot (OPNL) en Bakker-Klein (CDA) c.s. over het fiscale knelpunt bij hybride werken van grensarbeiders aangenomen. In deze motie wordt het kabinet verzocht zo snel mogelijk weer het gesprek met Duitsland en België aan te gaan om het fiscale knelpunt bij hybride werken van grensarbeiders op te lossen, en daarbij te bezien in hoeverre verschillende oplossingen voor Nederlandse grenswerkers zijn toe te passen.
AWVN ondersteunt deze motie van harte. Veel werkgevers in de grensstreek worden geconfronteerd met werknemers van wie het salaris deels in het werkland (Nederland) en deels in het woonland is belast – afhankelijk van waar de werknemer activiteiten verricht. Een aparte regeling in de belastingverdragen voor grensarbeiders, bijvoorbeeld dat in het woonland werken voor 25% van de tijd (in lijn met de Europese sociale zekerheidsverordening) of 49% (in lijn met de raamovereenkomst van de EU administratieve commissie) geen wisseling van de heffingsbevoegdheid over het loon met zich brengt, biedt een oplossing voor dit probleem. Ook moet met de buurlanden afspraken worden gemaakt dat het thuiswerken door een grensarbeider geen zogeheten “vaste inrichting” oplevert. Dat voorkomt o.a. dat in het woonland een salarisadministratie moet worden opgezet.
Voor de sociale zekerheid geldt dat de grensarbeider, onder voorwaarden, tot 49% in het woonland mag werken met behoud van de Nederlandse sociale zekerheid.