Precies een week geleden hield cultureel antropoloog Jitske Kramer de deelnemers van onze eerste inclusie-inspiratiesessie een spiegel voor. Ze stelde grote vragen: Hoe zorgen we ervoor dat we samen een cultuur vormen waarin iedereen er kan zijn? En hoe kunnen we onszelf zijn, als we ons tegelijkertijd aan elkaar moeten aanpassen? Oftewel: hoeveel diversiteit kunnen we eigenlijk aan?
In de zaal zaten mensen uit verschillende organisaties met verschillende achtergronden. Wat ze gemeen hadden, is dat ze zich dagelijks met inclusief werkgeverschap bezighouden. Kun je dan eigenlijk nog wel nieuwe inzichten over inclusie opdoen? Nou, laat dat maar aan Jitske Kramer over.
Kramer vergelijkt het creëren van een inclusieve cultuur met een jamsessie: samenwerken, luisteren naar het ritme en lef tonen in het laten horen van je eigen geluid. Elke organisatie, maar ook elke afdeling, heeft haar eigen ritme. Dat behelst van alles: hoe we met elkaar praten, of er ruimte is voor creativiteit, of er veel of weinig wordt gediscussieerd… Vrijwel alles wat op de werkvloer gebeurt, gaat gepaard met emoties. Mensen kunnen zich happy, maar ook niet gehoord of zelfs ongelukkig voelen. Onderzoek de emoties die spelen, zegt Kramer. Deel je zorgen met elkaar.
Maar… dat is slechts stap 1. Om duurzaam inclusief te worden, is inclusief leiderschap nodig. “We moeten niet alleen doorvoelen, maar manieren vinden waarmee we ruimte creëren voor verschillende verlangens.”
Wie mag er meepraten in welk gesprek? Kan dat iemand zijn die de Nederlandse taal niet perfect beheerst?
Waar gaan de opleidingsbudgetten naartoe? Kan dat ook naar iemand gaan die nog geen vast contract heeft?
Een proces dat om speciale vaardigheden vraagt. Je moet goed kunnen omgaan met tegenstellingen en conflict. Dat is spannend, maar vooral heel nuttig. Want, zegt Kramer: “Alle vernieuwing komt van een afwijkend idee.”
Wat me vooral bij is gebleven, is het volgende: mensen bedoelen het (bijna) altijd goed. En het is helemaal niet verkeerd om, als je twijfelt over omgangsvormen, hiernaar te vragen. Één van de werkgevers verwoordde het aan de hand van een voorbeeld: als je je wilt voorstellen aan iemand en die persoon mist een hand, wat doe je dan? “Ik wil in dit soort situaties niet meer achteruit deinzen om ongemak te voorkomen,” zei ze stellig. “Ik wil juist naar voren stappen en vragen wat goed is om te doen.”
Volgens mij is dat de essentie: maak contact. Niet elkaars beperkingen negeren of ontkennen (‘Goh, ik merk helemaal niet meer aan jou dat je een chronische ziekte hebt!’), maar actief elkaars gebruiksaanwijzing ontcijferen. Die hebben we tenslotte allemaal. Wees niet bang om te vragen, maar creëer eerst ruimte waarin verteld mag worden. Zo ontstaat inclusie: ‘meedoen met alles wie je bent. Écht alles: je hebbelijkheden én je onhebbelijkheden’.