06 april 2023

Verdiend en verdeeld (1). Staat ons inkomen stil?

Verdiend en verdeeld“Werkende Nederlanders krijgen steeds minder van het nationaal inkomen toebedeeld,” kopte De Volkskrant onlangs. Rond dezelfde tijd meldde het CBS dat de koopkracht met 60 procent is gestegen in de afgelopen 40 jaar. Hoe zit het nu precies met de inkomensverdeling in Nederland? Ook in het arbeidsvoorwaardenoverleg komt die vraag steeds vaker aan bod.

In de artikelenreeks ‘Verdiend & verdeeld’ zoekt AWVN het uit, zodat u goed voorbereid aan tafel gaat. Eerste aflevering.

Staat ons inkomen stil? 

Wat is het gemiddelde Nederlandse inkomen eigenlijk? Bevindt het zich eerder rond de 50.000 euro per jaar of gaat het meer richting de 20.000? Het antwoord is: beide antwoorden kunnen kloppen. Het is maar net welke inkomensdefinitie je gebruikt. Niet alleen voor een uitspraak over gemiddelde inkomens, ook voor een oordeel of inkomens zijn meegegroeid met de welvaart en of deze eerlijk worden verdeeld, is de ene definitie passender dan de ander.
Vijf vragen zijn bepalend: welke inkomensbronnen tellen mee, met welke aanvullingen en afdrachten hou je rekening, in hoeverre is er gecorrigeerd voor inflatie, op welk persoonsniveau wordt het inkomen berekend en wie tellen er mee?

Verdiend en verdeeld

 

Wie, wat en hoeveel tel je mee?

De eerste vraag is welke inkomensbronnen meewegen. Sommige experts kiezen ervoor om van het inkomen uit arbeid uit te gaan dat in een jaar wordt verdiend. Dat is veruit de grootste inkomensbron en geeft een vrij zuiver beeld van wat er aan loon wordt verdiend en verdeeld. Daarmee kun je bijvoorbeeld in beeld krijgen of de afstand tussen de top en de vloer in een organisatie is toegenomen.
Wel ontbreekt een belangrijk stuk van de realiteit, want mensen genereren ook inkomen uit vermogen, zoals rente over spaargeld, dividend of opbrengsten uit onroerend goed. Zeker mensen met de tien procent hoogste inkomens verdienen op die manier geld, al is ook in deze groep het arbeidsinkomen veruit de belangrijkste inkomenscomponent. Alle inkomensbronnen samen vormen het primaire inkomen.

De tweede vraag is of er rekening wordt gehouden met inkomensaanvullingen en -afdrachten – oftewel met de inkomsten en betalingen die meestal wel aan arbeidsinkomen gerelateerd zijn, maar niet direct uit het verrichten van arbeid voortvloeien. Denk bijvoorbeeld aan uitkeringen en pensioen. In 2019 was ongeveer 22 procent van het geld dat in Nederland naar huishoudens stroomt, afkomstig uit een bijstands-, werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering of uit pensioengelden. Ook ontvangen sommige mensen alimentatie van een ex-partner.

In onderstaande grafiek is goed te zien hoe de verschillende inkomensbronnen verdeeld zijn over de inkomensverdeling: links staan de groepen (percentielen) met de laagste inkomens, rechts met de hoogste inkomens; op de verticale as staat hoe groot het aandeel van de groep is in de betreffende inkomenscategorie.
Duidelijk is dat het loon als werknemer veruit de belangrijkste bron van inkomsten is en dat in de lagere inkomenscategorieën uitkeringen (bijstand) en pensioenen belangrijk zijn en in de hoogste categorie inkomens als zelfstandige. Als met uitkeringen en overdrachten rekening wordt gehouden, dan spreek je van het bruto-inkomen.

Verdiend en verdeeld
Samenstelling percentielen 2019. Wie zit waar in welke inkomensverdeling (%). Bron: CBS 2021

Als belastingen en premies van het bruto-inkomen worden afgetrokken, ontstaat het besteedbaar inkomen. Voordeel van dit inkomensbegrip is dat dit het dichtst komt bij wat mensen daadwerkelijk per maand te besteden hebben. Nadeel is dat het zicht verdwijnt op wat er aan herverdeling plaatsvindt en dus hoe de overheid met belastingmaatregelen en sociaal beleid inkomensverschillen vergroot of verkleint. Het ingrijpen door de overheid is fors, maar niet eenduidig: de progressieve inkomstenbelasting zorgt voor een flinke herverdeling van hoge naar lage inkomens, terwijl van de hypotheekrenteaftrek hogere inkomens juist meer profiteren dan lage inkomens.

De derde vraag is of rekening wordt gehouden met inflatie. In sommige onderzoeken worden nominale inkomens vergeleken. Dit is handig om te laten zien hoe inkomens zich in concreet ontvangen euro’s hebben ontwikkeld. Nominale inkomens laten alleen niet zien of mensen daadwerkelijk meer of minder kunnen besteden. Om een beeld te krijgen van de koopkracht moet je corrigeren voor inflatie. Dan ontstaat het reële inkomen.

De vierde vraag is of de vergelijking gebeurt op het niveau van individuen of huishoudens. Het voordeel van huishoudens is dat dit aansluit bij de praktijk waarin de meeste partners hun inkomens samenvoegen en hun kosten en uitgaven daarop afstemmen. Eén van de beperkingen is dat een vergelijking over de tijd een vertroebeld beeld geeft omdat niet alleen inkomens maar ook huishoudsamenstellingen flink zijn veranderd. Zo stijgt het aantal één-persoonshuishoudens ten opzichte van het aantal meerpersoonshuishoudens. Om voor deze ontwikkeling te corrigeren worden inkomens gestandaardiseerd. Vaak wordt het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen gebruikt.

De vijfde vraag is wie er worden meegenomen. Studenten en scholieren die een bijbaan hebben maken een aanzienlijk deel uit van de laagste inkomensgroepen, maar dat is in de ogen van de meeste mensen minder problematisch dan mensen die structureel een laag inkomen verdienen. Een cruciale keuze is verder of de inkomens van zelfstandigen meetellen. Aangezien ruim 1 op de 10 werkenden zelfstandige is, is dat nodig om een compleet beeld te krijgen. De hoogste inkomens worden ook onder zelfstandigen verdiend. Aan de andere kant maskeren de inkomens van zelfstandigen het beeld van wat er in de herverdeling van loon gebeurt.

Wat in het gemiddeld Nederlands huishouden binnenkomt
Tijd om getallen bij de definities te voegen. In onderstaand figuur zijn de gestandaardiseerde inkomens van huishoudens in 1977 en 2019 naast elkaar gezet. De inkomens zijn aangepast aan het prijsniveau van 2019 waardoor ze vergelijkbaar worden. Het gemiddelde gestandaardiseerde inkomen uit arbeid was in 1977 bijna 35 duizend euro, in 2019 was dat 46,6 duizend euro. Dat is een toename van ruim 34 procent. Het bruto-inkomen is ongeveer even hard gestegen: 35 procent. Het besteedbaar inkomen is harder gestegen: 43,5 procent. Alleen het primaire inkomen is minder hard gestegen: 21 procent.

Verdiend en verdeeld

Verdeeld en verdiend
Bron: Rabobank

Alarmerende conclusie over de koopkracht

Hoe belangrijk definitie, context en perspectief zijn, is het best te illustreren aan de hand van een voorbeeld. In 2018 werd uit een rapport van het economisch bureau van de Rabobank iets heel anders geconcludeerd dan bovenstaande cijfers laten zien, namelijk dat het besteedbaar inkomen van huishoudens in veertig jaar vrijwel volledig heeft stilgestaan (zie nevenstaande grafiek). Dat is een uiterst alarmerende bevinding en bevestigde voor veel mensen het gevoel dat burgers weinig terugzien van de toenemende welvaart.

Die conclusie wordt echter een stuk minder stevig als je beseft dat deze ‘stilstand’ deels te verklaren is door de afnemende omvang van het Nederlandse huishouden. In 1977 bestond een gezin nog uit gemiddeld 2,9 personen, in 2022 uit 2,13 mensen. Steeds meer mensen vormen in hun eentje een huishouden. Het totale inkomen dat we in Nederland verdienen wordt dus over meer huishoudens verdeeld, waardoor het inkomen per huishouden per definitie lager uitvalt, terwijl mensen niet effectief minder te besteden hebben. Een kleiner huishouden heeft bovendien ook lagere uitgaven.

Het ligt daarom voor de hand om te corrigeren voor huishoudgrootte door het inkomen terug te rekenen naar gemiddeld huishouden: het gestandaardiseerde inkomen, of gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking. In 1980 was het gemiddelde beschikbare inkomen per hoofd van de bevolking 13,6 duizend euro (op het prijsniveau van 2020), in 2020 was dit 21,9 duizend euro. Dat is de door CBS berekende stijging van 60 procent.

Verdiend en verdeeld
Totaal persoonlijk bruto inkomen uit werk in % van totaal bruto inkomen huishoudens. Bron: CBS

Inkomensgroei dankzij vrouwen

De 60 procent moet echter ook met zorg worden geïnterpreteerd, want het betekent niet dat het inkomen van een gemiddelde werkende met dat percentage is gestegen. De groei van het inkomen is ook toe te schrijven aan de opkomst van werkende vrouwen. Met meer werkende mensen neemt automatisch het totale inkomen toe dat in Nederland wordt verdiend. Ook heeft het als gevolg dat in huishoudens meestal niet één maar anderhalf of twee inkomens binnenkomen. Inmiddels deelt daardoor driekwart van de werknemers het huishouden met een andere werknemer. Vrouwen zijn verantwoordelijk voor een veel groter aandeel van het huishoudinkomen dan voorheen.

De samenleving is ook steeds meer op het tweeverdienersmodel ingericht. Dat is af te zien aan veranderde consumptiepatronen, zoals woningbezit (de gemiddelde verkoopprijs van een woning is ruim 400.000 euro), autobezit (gemiddeld 1,1 auto per huishouden) en de brede consumptie van luxegoederen (gemiddeld 2,4 keer op vakantie per jaar). Huishoudens die nog wel één kostwinner kennen, verdienen daardoor misschien wel meer dan vroeger, maar komen toch minder gemakkelijk rond dan hun (groot)ouders, omdat het bijvoorbeeld lastiger is om op één inkomen een huis te kopen.

Opmars van de gepensioneerden
Een andere, niet te negeren ontwikkeling is dat steeds meer mensen aanvullend pensioen hebben opgebouwd en dat er steeds meer gepensioneerden zijn. Negen op de tien mannen met AOW ontvangen pensioen en ruim zes op de tien vrouwen. De grote inkomensval onder ouderen die halverwege de twintigste eeuw gebruikelijk was, is iets van het verleden. Het effect in de inkomensstatistieken is tweeledig. Aan de ene kant is het inkomen van ouderen toegenomen ten opzichte van veertig jaar geleden en zorgt dit dus voor inkomensgroei. Aan de andere kant maken de gepensioneerden een groter aandeel van de bevolking uit en omdat gepensioneerden gemiddeld een lager inkomen hebben dan werknemers drukken ze daarmee de gemiddelde inkomens. Daar staan overigens wel gemiddeld grotere vermogens en lagere lasten tegenover.

Groter deel inkomen vloeit naar de overheid
Terug naar de berekende inkomensstijging van 60 procent. Is dat nu veel of weinig? Je zou deze ontwikkeling naast de stijging van het bruto binnenlands product kunnen leggen: de totale koek die in Nederland wordt verdiend. Deze nam in dezelfde periode met een factor 2,5 toe (gecorrigeerd voor prijspeil). Hebben bedrijven dan toch disproportioneel geprofiteerd van de groei ten opzichte van burgers? In een volgend artikel zullen we nader ingaan op de ontwikkeling van het deel van het nationaal inkomen dat gaat naar arbeid, de zogeheten AIQ.

Verdiend en verdeeld
Procentuele toename verschillende inkomenscomponenten, 2011-2008. Bron: CBS

Voor nu is het nodig te beseffen dat de inkomensontwikkeling van meer afhangt dan de loonontwikkeling bij bedrijven alleen. Besteedbare inkomens zijn immers inkomens ná aftrek van belastingen en premies. Belastingen en premies zijn na de eeuwwisseling gestegen, méér dan de bruto-inkomens (zie nevenstaande grafiek voor de periode 2001-2008). Daardoor is de kloof tussen het bruto-inkomen en besteedbaar inkomen gegroeid, terwijl de afstand in de jaren ervoor relatief constant is gebleven. Met andere woorden: van de extra euro die werkgevers aan loon betalen, vloeit een groter deel naar de overheid. Daardoor zien werknemers minder van een inkomensstijging terug in hun portemonnee dan voorheen. De overheid gebruikt de hogere inkomsten met name om de gestegen zorgkosten op te vangen, waar burgers ook weer van profiteren. De verworven welvaart komt dus indirect bij burgers terecht, maar is niet vrij besteedbaar.

Van algehele stilstand is geen sprake
In het debat over de inkomensverdeling zijn de opvattingen regelmatig tegengesteld, ook onder experts. Dit artikel maakt duidelijk dat dit voor een deel te maken heeft met de verschillende inkomensdefinities die deskundigen hanteren. Wat het meest zuivere beeld geeft, hangt af van de onderzoeksvraag en het perspectief van de onderzoeker.

Toch zijn er wel hardnekkige mythes door te prikken. De stelling dat het inkomen van Nederlanders de afgelopen decennia heeft stilgestaan, klopt niet. Of je nu kijkt naar inkomens uit arbeid of alle inkomens, en of je nu wel of geen rekening houdt met belastingen en premies: de meeste huishoudens zijn er (flink) op vooruitgegaan ten opzichte van de jaren zeventig en hebben meer te besteden dan ooit.
Dat wil niet zeggen dat er geen groepen zijn die ten opzichte van de rest van de bevolking zijn achtergebleven of die minder ruimte voelen in hun portemonnee dan vroeger. Daarbij is onder andere te denken aan de éénpersoons- en éénverdienershuishoudens. En er zijn meer financieel kwetsbare groepen.
Wie dat zijn, komt naar voren in de volgende aflevering van deze serie. Dan duiken we dieper in de inkomensongelijkheid: wat is inkomensongelijkheid precies? En is deze nu wel of niet toegenomen? Ook daarover blijken de inzichten behoorlijk te verschillen…

Dit artikel is onderdeel van de reeks ‘Verdiend & verdeeld’, waarvan binnenkort de tweede aflevering verschijnt. Ten behoeve van deze reeks sprak AWVN met diverse vooraanstaande economen en experts.

Deel dit artikel via: Deel dit artikel via Whatsapp Deel dit artikel via Twitter Deel dit artikel via Facebook Deel dit artikel via Linkedin Deel dit artikel via Mail
aanmelden