Wat is de betekenis van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen? En heeft het cao-overleg nog de toekomst? Deze vragen stonden in het najaar van 2023 centraal in Den Haag tijdens de bijeenkomst ‘Staat van de polder’ van de Vereniging voor Arbeidsrecht en de Nederlandse vereniging voor Arbeidsverhoudingen. In twee artikelen over de bijeenkomst lichten we deze vragen verder uit.
In Nederland vallen de meeste werknemers onder een collectieve arbeidsovereenkomst. Volgens spreker Laurens Harteveld, hoofd afdeling Cao-Onderzoek en Beleidsinformatie bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn de aantallen het afgelopen decennium relatief stabiel gebleven als hij naar de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kijkt. Volgens data van AWVN staat de teller anno 2023 op 765 cao’s voor 5,5 miljoen werknemers.
De cao lijkt op lange termijn een stabiel strategisch instrument. Toch heeft er de afgelopen tien jaar een grote verschuiving plaatsgevonden op de arbeidsmarkt. Er zijn namelijk een stuk meer mensen gaan werken in sectoren die geen traditie van een cao kennen. Het aantal personen dat niet onder een cao valt is daardoor toegenomen.
Deze ontwikkeling roept de vraag op hoe toekomstbestendig het cao-overleg nog is. Ook omdat er steeds meer buitenlandse moederbedrijven betrokken zijn bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van een steeds groter wordende groep werknemers. Deze buitenlandse bedrijven zijn vaak niet bekend met de Nederlandse poldercultuur en proberen zelfs vaak het cao-overleg te ontwijken.
Volgens Anne Megens, directeur Beleid & Advies werkgeversvereniging AWVN, schrikken buitenlandse bedrijven die nieuw zijn in Nederland vaak van de dynamiek van het cao-overleg. Ze zien vooral de beren op de weg, zoals de kans op stakingen. Volgens Megens is het daarom belangrijk om ze ook het nut van het cao-overleg te laten zien. Bijvoorbeeld om rust in een bedrijf of sector te bereiken en om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan.
Ondanks dat er procentueel steeds minder mensen onder een cao vallen, ziet Harteveld de toekomst van de cao positief in. Er zijn vrijwel geen bedrijven en sectoren die afstand nemen van de cao of overstappen naar een arbeidsvoorwaardenregeling. Bovendien blijft het doorwerkingsproces van cao’s van belang, namelijk dat sociale partners afspraken maken op centraal niveau die landen in cao’s. Daarnaast ziet hij dat de cao in staat is om te reageren op periodes van economische krimp en groei, ook als die elkaar snel afwisselen. Zo verwijst Harteveld naar de periode van lage inflatie en hoge koopkrachtstijging (2015-2020), de coronapandemie (2020-2022) en de periode van hoge inflatie (2023).
De schommelingen op de arbeidsmarkt hebben volgens Harteveld allemaal invloed op het cao-overleg. En dat is maar goed ook. Harteveld ziet de cao als een belangrijk middel waarmee correcties toegepast kunnen worden, ook achteraf. Zo kwamen er tijdens de coronaperiode weinig cao-akkoorden tot stand of bleken eerder gemaakte loonafspraken niet helemaal passend bij de krimp die plots optrad, maar werden er in de periode daarna afspraken gemaakt over looncorrecties. Waar de arbeidsmarkt en economie onverwachte wendingen vertonen, corrigeert de cao.
Staat van de polder
De keynotelezingen zijn gehouden door Paul de Beer (AIAS) en Laurens Harteveld (SZW), onder leiding van Loe Sprengers, voorzitter van de Vva. Op de bijeenkomst is de cao-dynamiek besproken in de Metalelektro, Onderwijs en Schoonmaak. Sprekers: Renate Bos (FNV), Jim van Enden (AOB) en Maurice Rojer (Schiphol). Dit onderdeel stond onder leiding van Marc van der Meer, voorzitter van de NVA.
Aan de paneldiscussie deden mee: Saskia Boumans (Arbeidsinspectie), Esther Koot van de Putte (Cao-recht advies en opleiding), Anne Megens (AWVN) en Robbert Coenmans (FNV). De discussie stond onder leiding van Frans Pennings, hoogleraar arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht aan de Universiteit Utrecht.
Paul de Beer, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, ziet de cao als een succesvol middel dat zorgt voor een beperking van de loonconcurrentie binnen sectoren. Volgens De Beer bestaan er daardoor in Nederland kleinere loonverschillen dan in landen waar geen of minder cao’s zijn.
Toch is hij over de toekomst van de cao minder positief dan Harteveld. Volgens de hoogleraar staat het overleg onder druk omdat steeds meer (nieuwe) bedrijven geen cao hebben. De Beer wijst het publiek erop dat verschillende sectoren in de buurt van de dekkingsgraad van 55 procent zitten. De dekkingsgraad is in dit geval de verhouding van het aantal werknemers dat onder een cao valt ten opzichte van alle werknemers in de desbetreffende sector.
Door de dalende dekkingsgraad verliest het cao-overleg aan legitimiteit én slagkracht. Bij een dekkingsgraad onder de 55 procent is het eigenlijk niet mogelijk om cao’s algemeen verbindend te laten verklaren voor een hele sector. Als deze trend doorzet zullen uiteindelijk minder werknemers onder cao-afspraken vallen.
Heeft de cao dan nog toekomst? Zowel Harteveld als De Beer denken van wel. Wel moet het overleg zich volgens beide sprekers steeds blijven vernieuwen. De Beer pleit daarbij voor een geheel nieuwe constructie: gelaagde cao’s die elkaar kunnen overlappen. Daarbij zou er volgens hem één nationale cao moeten komen die op iedereen van toepassing is. Zo valt iedereen in ieder geval onder één cao met een ‘basispakket’ aan arbeidsvoorwaarden. Naast de nationale cao zouden er vervolgens nog andere sectorale cao’s afgesloten kunnen worden.
Uit de zaal klinken meerdere vragen of een nationale cao wel zin heeft. Want kom je in zo’n akkoord niet alleen maar tot basale afspraken die eigenlijk ook al via wetgeving zijn geregeld? En is een cao sowieso niet een instrument dat juist afstemming op een bedrijf of sector mogelijk maakt? De Beer ziet een nationale cao toch als welkome aanvulling. Volgens hem zijn er momenteel veel bevoegdheden vastgelegd in wetgeving, die werknemers- en werkgeversorganisatie ook zelf kunnen invullen middels het cao-overleg.
Volgens Harteveld zit de vernieuwing voornamelijk in de inhoud, waarbij het cao-overleg kan inspelen op uitdagingen die zowel voor werknemers als werkgevers relevant zijn. In een periode van arbeidsmarktkrapte moet er bijvoorbeeld veel meer ruimte zijn voor afspraken over het binden en behouden van medewerkers. Zo ziet hij trends op de lange termijn als het gaat om duurzame inzetbaarheid, waarbij steeds meer aandacht is voor verbreding, verdieping, opleiding en ontwikkeling bij werknemers.
Tot slot zijn er volgens de sprekers nog voldoende uitdagingen op de arbeidsmarkt, zoals de EU-richtlijn toereikend minimumloon. De richtlijn schrijft voor dat er een actieplan moet komen om het aantal werknemers dat onder een cao valt, te vergroten. Daarmee is de rol van het cao-overleg volgens de sprekers nog lang niet uitgespeeld.
Het tweede artikel over deze bijeenkomst gaat over de vertegenwoordiging van werknemers en werkgevers binnen het cao-overleg.