Logo AWVN
16 oktober 2025

Geen loon, toch opbouw vakantiedagen?

Voor de opbouw van vakantiedagen geldt in de Nederlandse wetgeving (artikel 7:634 BW) de voorwaarde dat een werknemer aanspraak moet hebben op loon. Voor langdurig zieke werknemers betekent dit bijvoorbeeld dat als de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte stopt, de opbouw van vakantiedagen eveneens stopt. De kantonrechter in Arnhem heeft onlangs geoordeeld dat deze koppeling met de aanspraak op loon in strijd is met Europees recht. Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de praktijk?

Blog arbeidsrecht
Het ging in deze zaak om een slapend dienstverband. De werkgever wilde niet meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarop de werknemer de rechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit verzoek werd toegewezen en de arbeidsovereenkomst eindigde op 12 augustus 2025. De loondoorbetalingsverplichting bij ziekte van de werkgever was geëindigd op 29 februari 2024. Werkgever en werknemer waren het niet eens over de vraag of de werknemer recht heeft op uitbetaling van opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen over de periode 1 maart 2024 tot en met het einde van het dienstverband.

Op grond van artikel 7:634 BW worden vakantiedagen alleen opgebouwd over de arbeidsduur waarover de werknemer loon ontvangt. In deze zaak zou dat in principe betekenen dat de werknemer geen vakantiedagen meer heeft opgebouwd na 29 februari 2024. Toch oordeelde de kantonrechter dat dit wel het geval was, omdat er anders sprake zou zijn van strijd met het Europees recht.

Europees recht
Uit de juridische literatuur – waar deze kantonrechter naar verwijst – volgt dat het uitgangspunt van artikel 7:634 BW verschilt van het uitgangspunt van de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG). In de Arbeidstijdenrichtlijn wordt het verwerven van een minimum van, in beginsel, twintig vakantiedagen (bij een fulltime dienstverband) gekoppeld aan het verrichten van arbeid – en niet aan de vraag of er ook recht is op loon. In Europese jurisprudentie is bepaald dat sommige situaties gelijk moeten worden gesteld aan het ‘verrichten van arbeid’. Dat geldt bijvoorbeeld voor de periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, de periode waarin een werknemer onterecht is ontslagen en de periode waarin werknemers hun arbeid niet verrichten vanwege ziekte. Dat werknemers vanwege ziekte geen arbeid verrichten, staat volgens de Europese jurisprudentie opbouw van vakantiedagen volgens de Arbeidstijdenrichtlijn niet in de weg.

Een richtlijnconforme interpretatie van artikel 7:634 BW kon de kantonrechter hier echter niet toepassen, omdat dit tegen het wetsartikel in zou gaan (contra legem). In plaats daarvan past de kantonrechter artikel 31 lid 2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie toe, waarin ook het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is vastgelegd. Dit artikel heeft rechtstreekse werking en kan daarom in deze zaak toegepast worden. In dat geval zijn rechters verplicht om bepalingen van nationaal recht die strijdig zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, buiten toepassing te laten.

Op grond van het bovenstaande oordeelt de kantonrechter dat artikel 7:634 BW in strijd is met Europees recht en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Dit betekent dat de werknemer ook na het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting vakantiedagen heeft opgebouwd en recht heeft op uitbetaling daarvan.

Gevolgen voor de praktijk
Deze uitspraak is de tweede keer dat een (lagere) rechter oordeelt dat artikel 7:634 BW in strijd is met Europees recht. In de eerdere uitspraak werd die strijdigheid ook aangenomen, maar werd de rechtstreekse werking van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet toegepast, en luidde het oordeel dat hier een taak ligt voor de wetgever. Ook in de juridische literatuur wordt al langer de strijdigheid van artikel 7:634 BW met Europees recht betoogd. Volgens AWVN lijkt deze uitspraak in lijn te zijn met Europees recht, maar het is uiteindelijk aan de hoogste rechter om hierover te oordelen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de beantwoording van Kamervragen het standpunt ingenomen dat artikel 7:634 BW niet in strijd is met Europees recht en dat zij daarom niet van plan is de wet te wijzigen. Volgens het kabinet is de Arbeidstijdenrichtlijn enkel bedoeld voor de situatie dat er werk is of wordt verricht – of in ieder geval voor de situatie dat er recht is op loon. Volgens het kabinet zou de Europese jurisprudentie op dit vlak ook niet tot een ander oordeel leiden.

Voor de praktijk betekent dit dat er voorlopig onduidelijkheid blijft bestaan over de opbouw van vakantiedagen na langdurige arbeidsongeschiktheid, totdat de hoogste rechter hierover uitspraak heeft gedaan. Werkgevers kunnen nog steeds geconfronteerd worden met vorderingen van werknemers tot uitbetaling van opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen. Dit zal met name aan de orde zijn bij langdurige zieke werknemers waarvan de loondoorbetalingsverplichting gestopt is maar het dienstverband nog niet is geëindigd. Als de opbouw van vakantiedagen doorloopt, is het voor werkgevers ook van belang om de registratie van vakantiedagen bij te blijven houden na het einde van de loondoorbetalingsverplichting.

Deel dit artikel via: