EU-lidstaten houden zelf de regie over hun loonvorming, maar moeten zich wel actiever inzetten voor collectieve onderhandelingen. Dat blijkt uit een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat de kern van de richtlijn toereikende minimumlonen in stand laat, maar de Europese Unie terugfluit waar zij te ver ging in het voorschrijven van bindende looncriteria.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie deed op 11 november uitspraak over het verzoek van Denemarken tot (gedeeltelijke) vernietiging van de Europese richtlijn toereikende minimumlonen. Het Hof vernietigde enkele onderdelen van de richtlijn, maar liet de kern ervan overeind.
De Europese richtlijn inzake toereikende minimumlonen (Richtlijn (EU) 2022/2041) werd aangenomen op 4 oktober 2022. De richtlijn heeft tot doel de arbeids- en levensomstandigheden in de Europese Unie te verbeteren door een kader vast te stellen voor de toereikendheid van minimumlonen, het bevorderen van collectieve onderhandelingen over loonvaststelling en de verbetering van de rechtsbescherming voor werknemers.
De richtlijn bevat criteria voor het bepalen van een toereikend minimumloon, zoals koopkracht, productiviteit en het algemene loonpeil. Lidstaten moeten daarnaast regelmatig toetsen of het minimumloon nog voldoet. Dat moet minimaal elke twee jaar.
Een ander belangrijk onderdeel van de richtlijn is de versterking van collectieve onderhandelingen. Als minder dan 80% van de werknemers in een lidstaat onder een collectieve arbeidsovereenkomst valt, moet het land actie ondernemen om te proberen die dekking te vergroten. Daarmee wil de Europese Unie de rol van sociale partners en collectieve arbeidsovereenkomsten versterken bij loonvorming.
Nadat de richtlijn in werking was getreden, stapte Denemarken – ondersteund door Zweden – naar het Hof van Justitie van de Europese Unie. Denemarken stelde zich op het standpunt dat de Europese Unie buiten haar bevoegdheid was getreden door regels over loonvorming op te leggen. In Denemarken worden lonen immers uitsluitend via collectieve arbeidsovereenkomsten bepaald en bestaat geen wettelijk minimumloon. De Deense regering vreesde dat de richtlijn zou ingrijpen in de autonomie van de sociale partners.
Volgens Denemarken grijpt de verplichting voor lidstaten om maatregelen te nemen bij een dekkingsgraad van collectieve arbeidsovereenkomsten onder de 80% rechtstreeks in “de kern zelf van het Deense model”. In dat model mogen sociale partners in volledige autonomie onderhandelen over het loonpeil. De verplichting om te streven naar een dekkingsgraad van 80% zou de facto betekenen dat de staat maatregelen neemt die ertoe leiden dat meer werknemers lid worden van een vakbond. Dat is volgens Denemarken in strijd met het recht op verenigingsvrijheid, aangezien werknemers vrij zijn om wel of geen lid te worden van een vakvereniging.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaf Denemarken gedeeltelijk gelijk. Het Hof oordeelde dat de richtlijn in het algemeen geldig is, maar dat een aantal specifieke bepalingen buiten de wetgevende bevoegdheid van de Europese Unie valt.
Het Hof vernietigde drie onderdelen van artikel 5 van de richtlijn:
Volgens het Hof vormen deze bepalingen een directe inmenging in de nationale loonvorming, iets wat de EU-Verdragen expliciet uitsluiten (artikel 153, lid 5, VWEU).
De bepalingen in de richtlijn over het versterken van collectieve onderhandelingen blijven wel in stand. Artikel 4, lid 2, van de richtlijn verplicht lidstaten met een dekkingsgraad onder de 80% om te voorzien in een kader voor collectieve onderhandelingen en om een actieplan op te stellen met een tijdschema en concrete maatregelen om die dekking te vergroten. Het artikel regelt echter niet de inhoud of de uitkomst van onderhandelingen.
De dekkingsgraad van 80% geldt volgens het Hof slechts als indicator. Het niet behalen van deze grens betekent niet automatisch dat sprake is van een schending van de richtlijn. Ook is er geen verplichting om te bevorderen dat meer werknemers lid worden van een vakbond of om collectieve arbeidsovereenkomsten algemeen verbindend te verklaren.
Nu het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan, kan de behandeling van het implementatiewetsvoorstel worden voortgezet. De daarin opgenomen criteria voor de vaststelling van het minimumloon zijn, gelet op de uitspraak van het Hof, niet langer noodzakelijk voor implementatie in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De uitspraak betekent daarnaast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een actieplan zal moeten komen om collectieve onderhandelingen te bevorderen. Eerder is al aangegeven dat dit actieplan naar verwachting nog dit jaar zal worden aangeleverd bij de Europese Commissie.
Niets missen? Abonneer je op dit onderwerp en ontvang nieuwe artikelen automatisch in jouw persoonlijke overzicht!
Log in met de gebruikersnaam die je altijd gebruikt en die bij ons bekend is, maar met het wachtwoord van je bijbehorende werk- school- of privéaccount van Microsoft of Gmail