Na de uitspraak van de Hoge Raad over werknemers van de maaltijdbezorger Deliveroo, leek het pleit over een platform als werkgever – en niet als opdrachtgever – beslecht. Een taxichauffeur ′van′ het platform Uber is dan natuurlijk ook gewoon een werknemer, en Uber is als werkgever dan ook gehouden aan de algemeen verbindend verklaarde cao Taxi, aldus FNV. De rechtbank gaf FNV gelijk, maar in hoger beroep stelde Hof Amsterdam toch wat vragen aan de Hoge Raad over het 9e criterium van ondernemerschap uit de Deliveroo-zaak. De Hoge Raad deed vrijdag 21 februari dan de langverwachte uitspraak, waarin de suggestie van de Advocaat-Generaal De Bock om aan te sluiten bij de systematiek van het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (Vbar), toch niet wordt gevolgd.
Aan de orde in de Uber-zaak waren een aantal vragen. De eerste twee gingen over wat het Hof noemt ′het ondernemerschap′ van de Uber-chauffeur. Het Hof wilde weten of ondernemerschap van een chauffeur doorslaggevend kan zijn bij de afweging van de elementen van een arbeidsovereenkomst en of, als dat het geval is, de afwezigheid van ondernemerschap dus betekent dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dat geval zou dus ook het omgekeerde aan de hand zijn: ondernemerschap van een chauffeur zou betekenen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, terwijl sprake is van hetzelfde werk. De derde vraag van het Hof betrof de vraag of het ondernemerschap dan alleen afgeleid moet worden uit de arbeidsrelatie tussen de chauffeur en de opdrachtgever, of dat ook andere eigenschappen buiten die specifieke arbeidsrelatie van belang kunnen zijn.
Opvallend is ook dat een aantal Uber-chauffeurs zich aan de zijde van Uber in het geschil schaarden, en zichzelf als ′echte ondernemer′ beschouwen. Niet omdat zij zouden kunnen kiezen om af te zien van de arbeidsovereenkomst, dat is al eerder in jurisprudentie uitgemaakt, maar zij vonden dat de vakbond hun belangen niet vertegenwoordigde. Zij vorderden met Uber dat FNV niet ontvankelijk was in de vordering om de cao tijdens AVV van toepassing te verklaren op Uber als hun werkgever. Dit zou immers kunnen betekenen dat ook de chauffeurs aan die cao gebonden kunnen worden, terwijl niet iedereen bij de procedure betrokken was. De vraag van het Hof aan de Hoge Raad was dan ook of de rechter eigenlijk wel een algemeen oordeel kan geven over het bestaan van een arbeidsovereenkomst met alle chauffeurs bij Uber op grond van de Wet AVV.
Wat moeten werkgevers weten?
AWVN houdt op donderdag 27 maart voor leden een webinar over de (fiscale) kwalificatie van de arbeidsovereenkomst en de toekomst van de zzp′er in het kader van de Wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties).
AWVN-experts Monica Wirtz (adviseur juridische zaken), Esther van den Bergh (arbeidsrechtadvocaat), Eva Bakker (pensioenjurist en beleidsadviseur pensioenen) en Armand Lahaije (adviseur internationale zaken / belastingadviseur) nemen u mee in de actuele stand van zaken.
Collectieve actie van de vakbond
Met betrekking tot de laatste vraag bepaalde de Hoge Raad dat een vakbond of een werkgeversvereniging in voorkomende gevallen op grond van de Wet AVV nakoming kunnen vorderen van een cao. In dat geval ligt het voor de hand dat een rechter moet beoordelen of er wel sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen opdrachtgever/werkgever en de werkende in het algemeen of een bepaalde groep van werkenden. Dus ook in dit geval moet de rechter een oordeel vellen over de status van de arbeidsrelatie tussen Uber en de chauffeurs.
Een vakbond hoeft volgens de Hoge Raad ook niet aan te tonen dat de werkenden de actie voldoende steunen zoals bij een collectieve actie op grond van art. 3:305a BW. Bij een dergelijke actie kunnen betrokken werkenden kiezen om zich terug te trekken, zodat zij niet tegen hun zin gebonden raken aan een uitspraak in een zaak waar zij geen partij waren. Maar dit is geen mogelijkheid in deze zaak, waarin FNV een beroep doet op de Wet AVV. Desalniettemin kan volgens de Hoge Raad de uitspraak van de rechter in het kader van de Wet AVV over het al dan niet aanwezig zijn van een arbeidsovereenkomst niet gelden voor degenen die niet bij de procedure betrokken waren. Dat betekent dat met betrekking tot een individuele werknemer niet teruggevallen kan worden op het oordeel, als die werknemer niet betrokken was bij de eerdere procedure.
Met betrekking tot de andere vragen over het ondernemerschap benadrukt de Hoge Raad dat in Deliveroo bewust niet gekozen is voor een rangorde in de verschillende omstandigheden die afgewogen moeten worden bij de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit is een holistische afweging en ondernemerschap is niet belangrijker, maar ook niet minder belangrijk. En dat betekent dat er soms sprake kan zijn van een Uber-chauffeur als werknemer en soms als ondernemer, terwijl zij allebei chauffeurswerkzaamheden (voor Uber) verrichten. Het ondernemerschap beperkt zich dus ook niet, zoals AG De Bock voorstelde, tot omstandigheden binnen de arbeidsrelatie zoals de grotere vrijheid om werktijden of werkplaats te kiezen. In de afweging moeten aspecten die zich buiten het gezichtsveld van Uber afspelen zoals het in het economische verkeer gedragen als ondernemer, even zwaar meegewogen worden en niet slechts in tweede instantie.
Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties
Welke gevolgen deze uitspraak heeft voor de wet die beoogt de beoordeling van arbeidsrelaties te regelen, is niet op voorhand duidelijk. De wet die eind 2023 ter internetconsultatie werd aangeboden had de codificatie van de jurisprudentie van de Hoge Raad voor ogen. Na internetconsultatie is het wetsvoorstel in licht aangepaste vorm aan de Raad van State voorgelegd, waarin indicaties van ondernemerschap in het economisch verkeer die gelegen zijn buiten de specifieke arbeidsrelatie, pas een rol krijgen wanneer de werknemerselementen en de ondernemerselementen even zwaar wegen. De Raad van State meent dat de regering hiermee de ‘holistische toets’ in de jurisprudentie beoogt te vervangen door een wettelijk toetsingskader.
Nu de Hoge Raad duidelijk uitspreekt dat het externe ondernemerschap van de werkende een volwaardig aspect is (van ′element ix′ uit Deliveroo) dat even zwaar moet meewegen, zal wellicht het wetsvoorstel toch aangepast moeten worden. Daarmee is de vraag of de beoogde verduidelijking met de wet nog steeds haalbaar is.
Bij de afweging of er sprake is van een dienstverband heeft de Belastingdienst steeds het zogenaamde 9e criterium uit Deliveroo mee laten wegen. In ′Toelichting beoordeling arbeidsrelaties′ geeft de Belastingdienst aan dat omstandigheden als naamsbekendheid van de opdrachtnemer, de inspanningen om nieuwe opdrachten te krijgen die verricht worden, het aantal opdrachten van andere opdrachtgevers, de duur van deze opdrachten en het dragen van eigen bedrijfskleding, kunnen wijzen op werken als zzp′er.
Input gevraagd: vragen over handhaving schijnzelfstandigheid
De handhaving rond schijnzelfstandigheid blijft een actueel en belangrijk onderwerp. De Belastingdienst wil graag van fiscaal dienstverleners weten welke vragen op dit moment bij hen en hun klanten spelen. Om ervoor te zorgen dat het eerstvolgende webinar dat de Belastingdienst hierover organiseert (10 april 2025) aansluit op de meest relevante en prangende vragen die in de praktijk leven, wordt er input gevraagd. Wilt u die leveren: via deze link kunt u dat eenvoudig doen.