Logo AWVN
07 april 2025

Belangrijke uitspraak Hoge Raad over verjaringstermijn pensioenpremies

De recente uitspraak van de Hoge Raad geeft werkgevers meer inzicht in wanneer pensioenpremies kunnen verjaren.

Op 21 maart 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de verjaringstermijn van vorderingen tot betaling van pensioenpremies. De uitspraak, in de zaak tussen Booking.com en Pensioenfonds PGB, wordt door pensioenrechtdeskundigen als baanbrekend beschouwd en heeft belangrijke gevolgen voor zowel werkgevers als pensioenfondsen.

Achtergrond: Verplichte pensioenpremies voor werkgevers

Werkgevers die verplicht zijn aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds, moeten hun medewerkers aanmelden en de bijbehorende pensioenpremies afdragen. In sommige gevallen kan een werkgever met terugwerkende kracht bij een verplicht bedrijfstakpensioenfonds worden aangesloten, wat kan leiden tot aanzienlijke premievorderingen. Het vorderen van deze achterstallige premies is van cruciaal belang voor pensioenfondsen, omdat zij anders risico lopen pensioen uit te keren zonder voldoende premies te hebben ontvangen.

Een veelvoorkomend verweer van werkgevers is dat de vorderingen op pensioenpremies verjaard zijn na vijf jaar, zoals is vastgelegd in artikel 3:308 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eerdere rechtspraak was echter niet eenduidig over het moment waarop de verjaringstermijn begint te lopen, wat tot juridische onzekerheid leidde.

Uitspraak Hoge Raad: Verjaringstermijn begint bij opeisbaarheid

De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar voor het vorderen van pensioenpremies begint zodra de premie opeisbaar is, ongeacht of het pensioenfonds al op de hoogte is van de premieplicht van de werkgever. Dit betekent dat de termijn begint op het moment dat volgens het uitvoeringsreglement de premie betaald moet worden. Als de premie nota niet is verstuurd, geldt de uiterste betaaltermijn uit artikel 26 van de Pensioenwet, namelijk 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarover de premie wordt berekend.

Eva Bakker, pensioenjurist en beleidsadviseur pensioenen bij de AWVN, zegt hierover: ′De Hoge Raad heeft nu duidelijkheid gegeven over het moment waarop de verjaringstermijn voor pensioenpremies begint, wat de juridische situatie voor werkgevers verduidelijkt.’

Verlenging verjaringstermijn mogelijk bij opzet

Hoewel de verjaringstermijn in principe begint te lopen vanaf het moment dat de premie opeisbaar is, benoemt de Hoge Raad expliciet dat de verjaringstermijn kan worden verlengd als een werkgever opzettelijk het bestaan van de vordering verborgen heeft willen houden. Dit betekent dat de verjaring kan worden  verlengd als er sprake is van opzet.

Daarnaast wees de Hoge Raad erop dat een verjaringsverweer, dat in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar kan zijn. Dit betekent dat, onder bepaalde omstandigheden, een beroep op verjaring kan worden afgewezen als het onterecht lijkt te zijn.

Gevolgen voor werkgevers

De uitspraak van de Hoge Raad heeft gevolgen voor werkgevers. Werkgevers kunnen zich nu beroepen op een verjaringstermijn van vijf jaar voor vorderingen tot betaling van achterstallige pensioenpremies, gerekend vanaf het moment dat de premie opeisbaar is. Dit kan de financiële lasten van werkgevers in gevallen van achterstallige premies beperken.

Desondanks is het belangrijk om te weten dat pensioenfondsen in de toekomst kunnen besluiten om in plaats van premie een schadevergoeding te vorderen. Voor schadevorderingen geldt echter een andere verjaringstermijn. De vordering tot schadevergoeding verjaart pas na vijf jaar na de bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke partij, met een absolute verjaringstermijn van 20 jaar.

Dit betekent dat werkgevers nog steeds risico lopen op vorderingen met terugwerkende kracht van pensioenfondsen, met name als het gaat om schadevergoedingen.

Deel dit artikel via: