Logo AWVN
16 juli 2025

Over het StvdA-advies aan minister SZW over het cao- en avv-stelsel

De Stichting van de Arbeid (StvdA) heeft op 4 juli de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) haar advies uitgebracht over maatregelen om collectieve onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden te bevorderen.

Naar aanleiding van de verkenning naar mogelijk onderhoud van het cao- en avv-stelsel die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) vorig jaar gestart is en de nog te implementeren Europese  minimumloonrichtlijn (bekijk de voortgang ervan), had de minister in februari 2025 aan de Stichting van de Arbeid (StvdA) om advies gevraagd. De verkenning is de minister gestart naar aanleiding van oproepen in diverse moties en Kamervragen en verzoeken uit internationale organisaties tot reflectie op het stelsel. In een Kamerbrief van november 2024 met betrekking tot de voortgang van die verkenning vestigde hij de aandacht op vier punten: de dalende organisatiegraad van werknemers- en werkgeversorganisaties, de onafhankelijkheid van vakbonden, de cao-dekkingsgraad en het avv- en dispensatiebeleid.

Dekkingsgraad
De minimumloonrichtlijn schrijft voor dat EU-lidstaten een actieplan moeten opstellen wanneer de cao-dekkingsgraad onder de drempel van 80% ligt. De dekkingsgraad van de cao geeft aan hoeveel van de werknemers in een land  onder een cao vallen. Is dat minder dat 80%, dan moet de desbetreffende lidstaat een plan opstellen om dat op te krikken. Uit onderzoek is gebleken dat in Nederland de dekkingsgraad – afhankelijk van hoe je precies telt – rond de 70% ligt. Een stuk lager dan lange tijd gedacht.
In de aanbevelingen van 4 juli roept de StvdA op om eerst goed te onderzoeken wat de oorzaken kunnen zijn van de zogenaamde ′witte cao-vlekken′. Het draagvlak van de cao zelf is immers in het algemeen nog hoog, volgens onderzoek van CBS en TNO (Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2023. Andere oorzaken zijn mogelijk de groei van het aandeel flexibele arbeid, de toenemende dynamiek van nieuwe activiteiten, beroepen en sectoren, het ontstaan van nieuwe deelsectoren waar (nog) geen cao-partijen actief zijn, de groei van (deel)sectoren zonder cao-traditie en het feit dat men steeds minder vanzelfsprekend lid wordt van een vereniging – maar met zekerheid is dit nog niet te zeggen.

Cao en avv

De StvdA roept daarnaast decentrale partijen op om de cao aantrekkelijker te maken voor werkgevers en werknemers, door zo veel mogelijk alle werknemers, zo nodig met digitale middelen, bij de cao te betrekken – maar ook door meer ruimte te geven voor maatwerk in de cao en de cao in begrijpelijke taal op te stellen. Cao-partijen bij branchebedrijfstakcao’s worden bovendien opgeroepen om een dispensatiemogelijkheid in de cao op te nemen met een heldere procedure. Daarnaast dient de reikwijdte van de cao duidelijk afgebakend te worden. SZW wordt opgeroepen om in samenspraak met sociale partners onderzoek uit te voeren naar de administratieve processen rond verzoeken tot avv en dispensatie om deze te vereenvoudigen en te verduidelijken.

De kennis over de cao en het stelsel wordt daarnaast niet alleen door de StvdA zelf verder uitgedragen. Sociale partners en SZW zullen gaan werken aan een campagne over het promoten van de cao als instrument voor het afspreken van goede arbeidsvoorwaarden. Daarbij zal SZW zich inzetten in het hoger onderwijs (mbo, hbo en wo) met algemene voorlichting. De Kamer van Koophandel wordt gevraagd om nieuwe en toekomstige werkgevers uitleg te geven over de werking van het cao-stelsel.

Onafhankelijkheid vakbonden
Met betrekking tot het thema onafhankelijkheid van vakbonden, constateert de StvdA nauwe samenhang met ILO-verdrag nr. 89, dat door Nederland in 1988 werd geratificeerd.  De Stichting stelt voor om in art. 2 WCAO op te nemen: ′Verenigingen van werkgevers of van werknemers zijn slechts bevoegd tot het aangaan van een collectieve arbeidsovereenkomst indien hun statuten deze bevoegdheid met name noemen, zij één of meer leden hebben in de werkingssfeer van de overeenkomst en zij onafhankelijk van elkaar zijn, dat wil zeggen vrij van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting, de uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties.′ Zo wordt invulling gegeven aan artikel 2 van het verdrag waarin is bepaald dat werknemers- en werkgeversorganisaties toereikende bescherming moeten genieten tegen elke inmenging, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van elkaars agenten of leden, bij hun oprichting, de uitoefening van hun werkzaamheden of bij het beheer van hun organisaties.

Deel dit artikel via: